dakloze

De rijke man en de arme straatkrantverkoper

Op vrijdag doe ik de weekendboodschappen. Met een volle kar moet ik om bij de auto te komen langs de straatkrantverkoper, een al wat oudere man. Elke week weer hetzelfde dilemma. Zal ik een krant meenemen of niet. Hoe dan ook moet ik met die volle kar langs hem heen.

Als ik hem niets geef voel ik me schuldig. Als ik hem wel wat geef ook. Want wat is nu €2,- ten opzichte van mijn volle kar met boodschappen. Hij moet daar minstens de hele ochtend staan om zijn kranten te slijten en dan nog heeft hij amper de helft van de waarde van mijn boodschappenkar in zijn zak. Ik zoek naar redenen om door te lopen. Is het geen oplichter? Is het niet zijn eigen schuld dat hij daar staat? Hij kan toch ...

Ik moest aan hem denken toen ik de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus las. Met name die ene zin: "Hij hoopte zijn honger te stillen met wat bij de rijke man van tafel afviel." (Lucas 16:21)

Contrasten

Wát een contrast in deze gelijkenis! Een rijk man voor wie elke dag een feest is. Maar met voor zijn deur een doodzieke man, die leeft van het afval van de rijke. Elke dag dat de rijke man zijn huis in of uit ging werd hij geconfronteerd met deze arme man.

Nog een contrast: Van de ene man horen we niet hoe hij heet, maar alleen wat hij is, namelijk 'rijk'. Dat is alles waar zijn leven om draait: genieten van zijn rijkdom. Maar hij gaat naamloos naar het dodenrijk.

Van de ander horen we wel hoe hij heet: Lazarus. Deze Griekse naam is afgeleid van het Hebreeuwse Eleazar, dat 'God helpt' betekent. Zijn naam geeft weer waar zijn verwachting ligt, namelijk bij God die helpt.

Na zijn moeitevolle leven wordt Lazarus "door de engelen weggedragen om aan Abrahams hart te rusten." (Lucas 16:22) Abraham, ook wel 'vader van alle gelovigen' genoemd, leefde van Gods beloften. Zijn hart was toegewijd aan zijn God. Aan dát hart mag Lazarus rusten.

Lazarus, 'God helpt'. Het was de rode draad in Het leven van Abraham. En een bijzonder detail: Toen de zoon die aan Abraham beloofd was maar niet kwam, benoemde hij zijn knecht Eliëzer als zijn erfgenaam. Ook Eliëzer betekent 'God helpt'. Zou het toeval zijn, dat Jezus in deze gelijkenis juist de naam Lazarus gebruikt? Zijn naam mag nog steeds klinken, als richtingwijzer voor ons!

Kind van Abraham

Het verhaal gaat verder ... De rollen worden min of meer omgedraaid. Beide mannen sterven. Lazarus komt in de hemel en de rijke man in het dodenrijk. "Hij riep: “Vader Abraham, heb medelijden met mij en stuur Lazarus naar me toe. Laat hem het topje van zijn vinger in water dompelen om mijn tong te verkoelen, want ik lijd pijn in deze vlammen.” (Lucas 16:24)

Ook de rijke man ziet zichzelf als een kind van Abraham. Maar voor hem was dat niet meer dan een gegeven, een feit. Voor zijn leven had het echter geen betekenis. Alles draaide om het genieten van het leven hier en nu. Maar wanneer daar een einde aan komt, dan blijkt de waarde van zijn rijkdom. Niemand kent nog zijn naam.

Wanneer hij beseft dat er voor hem geen hoop meer is, denkt hij aan zijn broers. Hij vraagt of Lazarus hen kan waarschuwen. Hij beseft dat ze tot inkeer moeten komen.

Toen zei de rijke man: “Dan smeek ik u, vader, dat u hem naar het huis van mijn vader stuurt, want ik heb nog vijf broers. Hij kan hen dan waarschuwen, zodat ze niet net als ik in dit oord van martelingen terechtkomen.” Abraham zei: “Ze hebben Mozes en de profeten: laten ze naar hen luisteren!” De rijke man zei: “Nee, vader Abraham, maar als iemand van de doden naar hen toe komt, zullen ze tot inkeer komen.”Maar Abraham zei: “Als ze niet naar Mozes en de profeten luisteren, zullen ze zich ook niet laten overtuigen als er iemand uit de dood opstaat.”’ (Lucas 16:27-31)

Mozes en de profeten

De boodschap is duidelijk: Net als bij de rijk man, kennen zijn broers "Mozes en de profeten". Ze kenden de woorden van Jesaja: "Zij verdraaien het recht van de zwakken en ontnemen de armen van mijn volk hun deel. Weduwen vallen hun ten prooi, wezen worden door hen beroofd. Maar wat doen jullie op de dag van de vergelding, wanneer ver weg de storm opsteekt? Bij wie zoeken jullie dan je toevlucht, waar laten jullie je rijke buit?" (Jesaja 10:2-3)

En ook deze woorden: "Is het niet: je brood delen met de hongerige, onderdak bieden aan armen zonder huis, iemand kleden die naakt rondloopt, je bekommeren om je medemensen?" (Jesaja 58:7)

En de woorden van Amos: "Want ik weet hoe talrijk jullie misdaden zijn, hoe groot jullie zonden: jullie keren je tegen de onschuldigen, jullie ontvangen steekpenningen, jullie ontnemen de armen in de poort hun recht." (Amos 5:12)

En van Micha: "Er is jou, mens, gezegd wat goed is, je weet wat de HEER van je wil: niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten en nederig de weg te gaan van je God." (Micha 6:8)

Koninkrijk van God

Jezus vertelt dit verhaal aan de Farizeeërs. Hij begint met een stevige inleiding: "U wilt bij de mensen altijd voor rechtvaardig doorgaan, maar God kent uw hart. Wat bij de mensen in hoog aanzien staat, is een gruwel in de ogen van God. De Wet en de Profeten gaan tot aan Johannes: sindsdien wordt het koninkrijk van God verkondigd, en iedereen wordt met klem genodigd binnen te komen." (Lucas 16:15-16) 

Eigenlijk zegt Jezus hier: Het gaat er niet om of je de wet kent en zelfs niet of je leeft volgens de letter van de wet. Het gaat er om wat er in je hart is. Gaat het er om of je in de hemel komt? Of gaat het je om 'recht doen'? Sinds Johannes, zegt Jezus, "wordt het koninkrijk van God verkondigd". Er is een nieuw tijdperk aangebroken!

Sinds de zondeval was de mens niet langer op God gericht, maar op zichzelf. Zo had satan het hen ingefluisterd. Zo kreeg satan het voor het zeggen op aarde. Het leven was niet langer zoals God het had bedoeld. En dat kon hij niet aanzien.

Direct kwam Hij met de belofte van herstel. Hij gaf zijn wet als houvast. Wie leefde naar de wet mocht proeven van het leven zoals God het ooit had bedoeld. Maar geen mens hield dat vol. Zelfs de Farizeeërs niet. Misschien leek het aan de buitenkant wel zo, maar "God kent uw hart" zegt Jezus tegen hen. Wat God daar ziet, past niet bij dat leven zoals Hij dat heeft bedoeld, want in dat hart draait het niet om Mij maar om henzelf.

Wie staat centraal?

De vraag waar Jezus de Farizeeërs mee confronteert is: Wie staat er centraal in je leven?

Waar draait jouw leven om? Staat God centraal in je leven of draait het, misschien diep van binnen, toch om jezelf? Erken je Jezus als Koning of ben je de koning van je eigen koninkrijk?

Jezus illustreert dit met het verhaal over de rijke man en de arme Lazarus. Elke dag zagen ze elkaar. Elke dag had de rijke man kans om recht te doen, om te doen wat hem "volgens Mozes en de profeten" te doen stond. Maar hij was koning in zijn eigen koninkrijk. En dus deed hij geen recht aan de arme Lazarus.

Ook de Farizeeërs kennen "Mozes en de profeten" van binnen en van buiten. Maar, zegt Jezus, daarmee alleen kom je niet in Mijn Koninkrijk. Mijn Koninkrijk is alleen toegankelijk voor iedereen die zijn eigen koninkrijk vaarwel zegt.

De weg gaat van nederigheid, trouw en gerechtigheid. God liefhebben boven alles en de naaste als jezelf. Dat kan alleen als je je hart aan Jezus geeft en je hart door Hem laat veranderen. Pas dan komt er ruimte voor het Koninkrijk van God.

Kijken in de spiegel

Jezus houdt mij dezelfde spiegel voor. Hoe blijkt in mijn leven dat Hij Koning is en niet ik zelf? Ben ik helemaal gericht op God? Heb ik, net als Jezus, oog voor het onrecht in de wereld waar het zo ver af staat van het leven zoals hij dat heeft bedoeld?

En is dat echt zoals ik van binnen ben door Jezus of is dat slechts een mooie buitenkant? Is 'recht doen aan mijn naaste' iets waar mijn hart vol van is, elke dag? Of alleen wanneer er zich een ramp voltrekt op bijvoorbeeld de Filippijnen, in Syrië of Turkije?

En wat is het mooi om een kerstpakkettenactie te ondersteunen, waardoor stadsgenoten een extraatje krijgen. Maar kunnen ze de rest van het jaar ook op mij rekenen?

Wanneer ik volgende keer weer met mijn volle boodschappenkar langs de straatkrantverkoper rijdt, sta ik weer voor een dilemma. Dat hij daar staat, past niet bij het leven zoals God het heeft bedoeld. In Zijn Koninkrijk zijn er geen straatkrantverkopers ...

Koop ik een krantje, koop ik de hele stapel? Of sus ik mijn geweten met de gedachte, dat er in dit bestaan nu eenmaal nog veel gebrokenheid is? Of de gedachte dat ik niet het leed van de hele wereld op mijn nek kan nemen?

Eigenlijk draait het om een diepere vraag: Hoe merkt deze man dat God mijn Koning is en ook zijn Koning wil zijn? Dat hij in Gods ogen net zo belangrijk en waardevol is als ik dat ben?